Achtergrondinformatie | Opkomst sport

Sport in een grijs verleden

In de tijd van de Grieken en Romeinen was sport populair, maar in de daarop volgende eeuwen werden sportieve activiteiten vanuit de christelijke kerk in toenemende mate gezien als verwerpelijk. Vanaf de vroege middeleeuwen waren echter in heel Europa burgers die zich niets aantrokken van het verbod op sportieve activiteiten. Zij deden lokaal aan sport en spel om zich te vermaken of om te kijken wie het snelst of het sterkst was.

Malie- en kolfspel

Bij het maliespel wordt een houten bal met een flexibel slaghout in zo weinig mogelijk slagen naar een doel doorgeslagen.
 
Bij het kolven wordt een kolf- of sajetbal met een kliek (slaghout) naar genummerde vlakken achter in het speelveld gespeeld om punten te verdienen. Dit gebeurt na de bal tegen schuinstaande palen aan de uiteinden van het speelveld te slaan.
 
Een van de verschillen tussen malie en kolf is dat de bal bij het maliespel niet vanaf een tuitje, maar op de vlakke grond wordt afgeslagen en ook laag moet blijven.
Advertentie Kolfspel

De Nieuwe Courant, 02-09-1896.

Sport in Nederland tot 1850

Ook de bewoners van de Noordelijke Nederlanden lieten zich de wet niet voorschrijven: tussen 1600 en 1700 werden diverse spelvormen daar erg populair en verschenen er tal van kegel-, malie- en kolfbanen. En dan was er het schaatsen! Hoewel aanvankelijk vooral voor het plezier, waren er begin 1800 al serieuze hardrijdwedstrijden in Friesland en Noord-Holland.
Door heel Nederland zag men lichaamsoefening uit militair oogpunt, bijvoorbeeld in de vorm van schutterijen. Ook de schermschool was al vroeg een feit.

Kentering

In de loop van de negentiende eeuw kwam er een kentering in Europa. Er werd anders aangekeken tegen lichaamsoefening, onder het motto 'een gezonde geest in een gezond lichaam'. In Duitsland en Scandinavië kwamen meer en meer programma's voor gymnastiek voor jongens en soldaten, expliciet zonder wedstrijdelement. In Engeland werd sportbeoefening populair op de elitaire kostscholen en universiteiten, waarbij de nadruk juist op het wedstrijdelement lag.

De eerste gymnastieklessen in Nederland

In Nederland was de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (het Nut in de volksmond) de stichting die zich bezighield met de volksopvoeding van lagere sociale klassen. Binnen dat kader begonnen zij in 1846 als eerste organisatie een officieel pleidooi voor gymnastieklessen. De voorkeur van 't Nut ging naar gymnastiek uit boven andere sport, omdat ook het Nut niet zo gecharmeerd was van wedstrijdelementen en de toenmalige ruwheid van de sporten.

Het Nut kreeg bij de Nederlandse regering geen gehoor en organiseerde daarom in 1849 gymnastiek op hun eigen particuliere scholen. Tevens richtten ze op zes verschillende plaatsen zogeheten Normaalscholen voor de Gymnastiek op, waar onderwijzers konden leren hoe ze gymles moesten geven. Hierna begon de schoolgymnastiek aan een zeer voorzichtige opmars in het land. Langzaam maar zeker zagen ook de schoolbesturen de meerwaarde van de schoolgym in.

In 1857 werd gymnastiek als schoolvak wettelijk toegestaan op openbare lagere scholen. Thorbecke, de minister van onderwijs, merkte in 1863 bij de herziening van de Wet op het Middelbaar Onderwijs gymnastiek uiteindelijk aan als verplicht vak.

Tekening gymnastiekteostellen

Gymnastiektoestellen, 1891.

De eerste Nederlandse sportclubs

Nadat het Nut gymnastiekles op scholen ging organiseren, ontstonden in Nederland de eerste sportverenigingen. In eerste instantie betrof dit de volgende sporten: roeien en zeilen, schaatsen, boogschieten, schaken, kaatsen, kegelen, turnen (waaronder ook schermen en atletiek) en zwemmen. Rond 1860 kwamen daar de fietsclubs bij.
De sportclubs stelden hun eigen reglementen en toelatingsregels op. Ze hadden hun vaste trainingsavonden, deden mee aan wedstrijden en gaven jaarlijks uitvoeringen. Leden van de sportclubs waren over het algemeen de meer gegoede burgers, die tijd en geld hadden om aan sport te doen.

Sportbonden

Inmiddels ontstonden er ook de eerste sportbonden, om competities en toernooien te organiseren, regels te uniformeren en te fungeren als centraal contactorgaan. Denk aan de Vereniging van onderwijzers in de gymnastiek in Nederland (1863), die later uitgroeide tot het (Koninklijk) Nederlands Gymnastiek Verbond. Maar ook de Koninklijke Nederlandse Schaatsenrijders Bond in 1882, en de Nederlandse Voetbal en Athletiek Bond (voorloper van de KNVB) in 1889.

Doorbraak naar lagere sociale klassen

Tijdens de mobilisatie in de Eerste Wereldoorlog maakten veel jongemannen kennis met sport. Na afloop van hun diensttijd richtten zij vaak zelf sportclubs op in hun woonplaats. Hiermee kwam de grote doorbraak van de sport naar de lagere maatschappelijke standen.

Belangstelling en aandacht voor sport

De landelijke overheid had nog niet veel belangstelling voor de sport en zag af van geldelijke ondersteuning voor de Olympische Spelen in Amsterdam. Diverse grote gemeenten zagen wel een maatschappelijk belang in sport en faciliteerden de aanleg van sportaccommodaties. Ook in de landelijke en regionale pers werd vaker en uitgebreider aandacht aan sport besteed. Dit alles leidde ertoe dat sport steeds meer geaccepteerd werd in de samenleving.

Sport en verzuiling

In de periode 1910-1929 kwam ook de sport in de ban van de verzuiling. Er kwamen protestantse, katholieke, socialistische en liberale (=neutrale) sportclubs en dito sportbonden. De belangrijkste neutrale sportbonden kregen tussen 1929 en 1940 het predikaat 'Koninklijk'.

Foto Gymnastiekzaal

Gymnastiek naar Duitse methode, foto anno 1925-1935.

Foto Gymnastiekzaal

Gymnastiek naar Zweedse methode, foto anno 1920-1930.