Achtergrondinformatie | Schutterij
Plaatselijke militie
De schutterij werd in de middeleeuwen opgericht als een plaatselijke militie, die de orde en veiligheid van de burgers moest garanderen. De officieren werden benoemd door het stadsbestuur. De overige leden van de schutterij oefenden ook nog een ander beroep uit. Alleen burgers en poorters van de stad konden toetreden tot de schutterij; men werd lid voor een tweejaarlijkse periode. De leden moesten zelf de aanschaf van een wapen en benodigde kleding bekostigen.De schutterij had een vast onderkomen of lokaal waar de leden samenkwamen. Zij bespraken daar zowel beveiligingszaken als lokale sociale zaken. De schutterijen waren in die tijd nog sterk religieus gebonden en hadden vaak een eigen kapel.
Vaandrig van de Amsterdamse Schutterij op een schilderij uit 1826. Uit De Amsterdammer, 19-11-1931.
Aanvankelijk werden de schutterijen van een stad gegroepeerd volgens het wapen dat ze gebruikten: de handboog, de voetboog of het geweer. Later vond groepering plaats via wijken. Grotere steden waren vaak tegen externe bedreigingen beveiligd met stadswallen waarop kanonnen stonden opgesteld. Ook deze wapens werden door de schutterij bediend. De schutterij oefende op speciale oefenterreinen: de doelen.
Vrijgestelden
Doopsgezinden, die vanwege hun geloof geen wapens mochten dragen, waren in de periode 1500-1700 vrijgesteld van een functie in de schutterij en betaalden daarvoor een contributie. Ook van joodse inwoners van de stad werd geen gebruik gemaakt. De regenten konden besluiten dat personen in dienst van de stad niet in de schutterij hoefden te dienen, zoals een predikant, stadsmedicus, schoolmeester en de koster. Maar ook de bier- en turfdragers, want die werden bij brand ingezet bij het lokale brandwezen om de pompen te bedienen.Van terugval tot verbod
In de tweede helft van de achttiende eeuw was de schutterij 'ingedut' en overwegend prinsgezind. Er werd soms maar een keer per jaar geoefend wat de paraatheid en discipline niet ten goede kwam. Ook bleken leden van de schutterij hun verplichte wachtlopen met regelmaat af te kopen. De kritiek op de organisatie nam toe.Vervolgens verbood de Franse bezetter alle organisaties die banden hadden met een religie. Dat betekende dat de schutterijen hun militaire en orde handhavende taken moesten overdragen: op lokaal niveau aan de door de Fransen ingestelde 'gendarmerie', op landelijk niveau aan het Franse leger. De schutterijen hadden daarna alleen nog een sociale functie. Dit bleef ook zo na de Franse tijd.
Organisatie van de nieuwe schutterij
Eind 1813, na het vertrek van de Fransen, werd het 'Reglement van algemeene volkswapening, landstorm en landsmilitie' van kracht. Daarin werd de organisatie van de stedelijke schutterijen opgedragen aan de plaatselijke gemeentebesturen. Uitwerking volgde in 1815 met de 'Wet tot het in werking brengen van art. 125 en 126 der grondwet omtrent de oprigting der schutterijen'. In die wet werd bepaald dat drie procent van de mannen tussen achttien en vijftig jaar schutterplichtig was. In 1827 werd dat veranderd in twee procent van de mannen tussen vijfentwintig en vierendertig jaar oud.Schutterij Weesp, 1850.
Dienstdoende en rustende schutterijen
Er werden dienstdoende en rustende schutterijen opgericht. Dienstdoende schutterijen waren verplicht in gemeenten met meer dan vijfentwintighonderd inwoners. De leden moesten regelmatig exercitie- en schietoefeningen doen.Kleinere steden of gemeentes konden volstaan met rustende schutterijen. Dit betekende dat er inschrijvingsregisters met schutterplichtigen werden opgesteld. De schuttersplichtigen werden wel opgeroepen, maar oefenden niet.
Deze 'nieuwe' schutterijen konden de nationale militie helpen bij de verdediging tegen buitenlandse aanvallen. In noodgevallen konden militie en schutterijen worden samengevoegd tot de zogenaamde landstorm.
Opheffing
Op 24 juni 1901 werd besloten tot opheffing van de schutterijen en het instellen van de Landweerwet. De opheffing van de schutterijen zou enkele jaren in beslag nemen. Bij Koninklijk Besluit van 9 oktober 1907 werd als laatste stap eervol ontslag verleend aan de officieren van de bataljons dienstdoende en rustende schutterijen.Tegenwoordig bestaan er alleen nog folkloristische schutterijen, die meestal zijn voortgekomen uit de historische schutterijen. Zij hebben een sociale, religieuze, culturele of toeristische functie.
Dagblad van de Zuiderzee, 23-12-1813.
Arnhemsche courant, 10-08-1822.
Zierikzeesche Courant, 30-01-1824.
Middelburgsche courant, 11-05-1899.
Stadsschutterij van Heerlen anno 1895.
Handboogschutterij te Haaren.
De Amsterdammer, 01-07-1930.
Schutterij in het Limburgse Horn. De Amsterdammer, 14-04-1940.