Achtergrondinformatie | Knotwilgen

Wilgen werden eeuwenlang in de waterrijke streken van Nederland gepoot om er boerengeriefhout voor eigen gebruik van te oogsten. Zo ook in West-Friesland. De wilgen werden periodiek geknot in de winter. Een- tot tweejarige takken (tenen) werden gebruikt om manden en korven te vlechten. Takken van drie tot zeven jaar oud (wiepen, staken) werden gebruikt als bonenstaken, voor het plaatsen van visfuiken, voor hekwerk et cetera.

Locatie

In de (cultuur)historie werden wilgen gepoot om hun nut, op een praktische plaats: aan de rand van een weiland aan een zijsloot, niet ver van de boerderij. De oevers van een doorgaande vaart werden vrijgelaten, om het vaarverkeer niet te hinderen. Met wilgen langs de kant kon een boot immers niet met een jaaglijn door de vaart gejaagd worden. Bovendien neigen knotwilgen in de slappe veengrond uit te hangen over het water. Daarmee zouden zij een belemmering vormen voor de doorvaart van hoog met hooi opgeladen bokken.

Gebruikt bij dijken

Na de paalwormramp (rond 1730) ging men glooiende dijken maken die onder water met zinkstukken bekleed werden. De zinkstukken werden gevlochten van wilgen en verzwaard met stenen of basalt. Er werd voor wilg gekozen omdat het de snelst groeiende boom in Nederland is, die in nat en slecht land vanuit de stam drie meter per jaar groeit.

Handgereedschap

In het begin van de vorige eeuw voordat de schaalvergroting, mechanisatie, en specialisatie op gang kwamen werd vrijwel al het boerenwerk met de hand gedaan, zo ook het knotten van de wilgen. Naast een slei worden een zaag, een hiep (slagmes) en een knotbeitel gebruikt. Met de hiep werden de dikke takken ontdaan van de zijtakken, zodat die gebundeld konden worden. De knotbeitel was bevestigd op een dikke paal; de beitel werd iets hol geslepen zodat die zich vanzelf centreerde op de tak.
Foto Knotploeg 1920

Knotploeg uit 1920. De linker man heeft een slei, degene ernaast heeft een hiep en de volgende de knotbeitel.
Bron: Natuurbeschermingswacht.