Home  | G.H. Lückens  | Modelleerwerk  | Tekeningen  | Werk divers  | Sitemap  | 

Stijlbeweging
De vernieuwingen die zich omstreeks 1900 in de Nederlandse kunstnijverheid en architectuur voordeden, vatten we tegenwoordig samen onder de term Nieuwe Kunst. De Nieuwe Kunst is een van de vele varianten van de internationale Art Nouveau, een stijlbeweging die definitief afrekende met de negentiende eeuw waarin het navolgen van historische stijlen hoogtij vierde.

De breuk met het verleden, die zich afspeelde in de overgang naar een nieuwe eeuw, komt tot uiting in de namen die de nationale verschijningsvormen van de internationale Art Nouveau dragen. Zo spreekt men in Duitsland over de Jugendstil, is er in Oostenrijk sprake van de Secession, terwijl België en Frankrijk de benaming Art Nouveau kennen.

Basis voor vernieuwing
Medio 1860 begon men als reactie op een met stijlelementen overladen kunstnijverheid te zoeken naar een eigen, typisch Nederlandse stijl. De roep om een stijl, waarbij de versiering de grondvorm van het ontwerp en zijn functie respecteert, nam toe. Vanuit de behoefte aan een adequate beroepsopleiding voor sierkunstenaars werden diverse kunstnijverheidsscholen opgericht. Tegelijkertijd was er sprake van een krachtige herleving van de Nederlandse economie, die ondermeer was te danken aan de uitbating van de Nederlandse koloniën. De economische bloei leidde tot een expansie van steden als Amsterdam en Den Haag, waar een maatschappelijke klasse ontstond die uitdrukking wilde geven aan haar rijkdom.
Het zoeken naar een nieuwe stijl, het ontstaan van kunstnijverheidsscholen die de eerste generatie sierkunstenaars afleverden, en de opbloei van de nationale economie vormden de basis voor de vernieuwingsbeweging van rond 1900.

Kunstnijverheid rond 1900
De kunstenaars die het nieuwe gezicht van de kunstnijverheid mede gingen bepalen, waren veelal opgeleid aan de kunstnijverheidsscholen die rond 1880 in Haarlem en Amsterdam werden opgericht. Zij werden geschoold in de verschillende disciplines van de kunstnijverheid, die zij zowel praktisch als theoretisch leerden beheersen. Centraal in het onderwijs stond de bestudering van de natuur die tot zijn grondvormen werd teruggebracht. Daarnaast ging de aandacht uit naar de rationalistische principes van de vormgeving, waarin de constructieve en materiële aspecten de (beeld)bepalende elementen waren.

Aardewerk, A.C. Colenbrander

Aardewerken kasteel, model Pagode,
door A.C. Colenbrander.
Plateelbakkerij Rozenburg

Vernieuwingen aardewerknijverheid
In 1884 was met het aantrekken van de architect T.A.C. Colenbrander (1841-1930) door de Haagse Plateelbakkerij Rozenburg, de basis gelegd voor de vernieuwingen binnen de Nederlandse aardewerknijverheid.

Colenbrander bepaalde gedurende een periode van vijf jaar het gezicht van het sieraardewerk van Rozenburg, dat zowel qua vorm als versiering volstrekt nieuw was. Voor zijn modellen greep hij terug op oosters aandoende vormen als pagode en tulband; de decoraties waren geïnspireerd op motieven ontleend aan de natuur.

Twee richtingen
De productie van Rozenburg is karakteristiek voor de sierende variant van de Nieuwe Kunst. Deze richting vond met name veel navolging in Den Haag en Delft en was sterk georiënteerd op de Belgische en Franse Art Nouveau. De naturalistische toepassing van flora en fauna gaat hierbij gepaard met een sterk ontwikkelde lijnbeweging.

Daarnaast ontstond binnen de Nieuwe Kunst een totaal andere verschijningsvorm: de zogeheten constructieve of rationele richting. In deze richting werd het uiterlijk van het product bepaald door zijn gebruik en de aard van het verwerkte materiaal. De versiering was meestal spaarzaam en ondergeschikt aan de vorm. De constructieve of rationele richting vond vooral in Amsterdam navolging en kwam primair voort uit de behoefte van sociaal bewogen kunstenaars om goed ontworpen gebruiksvoorwerpen voor grote groepen van de samenleving te ontwerpen. Aan de basis hiervan stond de architect H.P. Berlage (1856-1934). Het is deze richting waar Lückens zich door liet leiden bij de inrichting van zijn huis.

Servies C.J. van der Hoef

Serviesonderdelen van aardewerk,
door C.J. van der Hoef.
Plateel bakkerij Zuid-Holland, Gouda,
circa 1904.

Binnen het vernieuwingsaardewerk is voor deze richting het werk van de kunstenaar C.J. van der Hoef (1875-1933) illustratief. Van der Hoef ontwierp functionele gebruiksvoorwerpen met decoratie van vierkantjes voor de Plateelbakkerij Zuid-Holland. De sobere decoratie contrasteert enorm met de uitbundig versierde ontwerpen van Colenbrander.

Arts and Crafts
De verspreiding van de versierende richting van de Nieuwe Kunst is in belangrijke mate te danken aan de in 1898 geopende winkel voor binnenhuiskunst Arts and Crafts in Den Haag. Hier waren niet alleen gebruiksvoorwerpen te koop maar ook schilderijen en prenten, zodat de klant zijn woning volgens de laatste mode kon inrichten. De nadruk lag op producten die door Nederlandse ontwerpers waren vervaardigd in een op de Belgische Art Nouveau geïnspireerde stijl.

't Binnenhuis
De constructieve richting van de Nieuwe Kunst vond zijn weg in de eerste plaats via 't Binnenhuis. Deze winkel voor interieurkunst werd in 1900 opgericht om tegenwicht te bieden aan de door Arts and Crafts gepropageerde kunst. Berlage was een van de drie oprichters. Een gebruiksvoorwerp vond in de ogen van Berlage alleen dan genade als de vorm voortkwam uit de constructie en als de versiering daarmee in overeenstemming was. Deze gedachte werd in zijn werk en dat van andere met 't Binnenhuis verbonden kunstenaars zo ver doorgevoerd, dat bij veel voorwerpen de constructieve delen middels decoratieve accenten werden benadrukt.

Breedheid stroming
De Nieuwe Kunst rond 1900 beperkte zich niet tot een van beide genoemde varianten. In de Nederlandse Art Nouveau kent de Nieuwe Kunst juist vele en verschillende verschijningsvormen. Zo zijn er ook sierkunstenaars die het sierende en het rationele principe combineren. Vanuit het zoeken naar een nieuwe stijl, ontwikkelden de kunstenaars van rond 1900 vormen en decoraties, die zowel herinneringen oproepen aan het verleden als vooruit wijzen naar de toekomst. Essentieel hierbij was dat de kunstenaar zich niet beperkte tot zijn eigen discipline, maar ook experimenteerde op hem niet vertrouwde gebieden. Juist deze breedheid is zo typerend voor de kunst van rond 1900.